
Jurisprudentie
AU7556
Datum uitspraak2005-11-30
Datum gepubliceerd2005-12-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508885/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-12-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508885/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft verweerder afgewezen het verzoek van verzoekster om met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer voorschriften te wijzigen dan wel aan te vullen van de vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer voor de inrichting van [vergunninghoudster] op het adres [locatie] te [plaats].
Uitspraak
200508885/1.
Datum uitspraak: 30 november 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Compagnie de Manutention Ro-Ro B.V.", gevestigd te Ritthem, gemeente Vlissingen,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft verweerder afgewezen het verzoek van verzoekster om met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer voorschriften te wijzigen dan wel aan te vullen van de vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer voor de inrichting van [vergunninghoudster] op het adres [locatie] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 24 oktober 2005, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 november 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. L. de Kok, advocaat te Amsterdam, en J. Rubbens, E. Colans en E.J.L. Jansen, en verweerder, vertegenwoordigd door P.W.D. Beijaard en W. Barkhuijsen, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. A. van Rossem en mr. E.J.W.M. van Niekerk, beiden advocaat te Rotterdam, en W.C. Kloosterman en H. van Dorp.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek om voorschriften te wijzigen dan wel aan te vullen is gedaan met het oog op de verfspuitactiviteiten die binnen de inrichting [vergunninghoudster] plaatsvinden en welke volgens verzoekster hebben geleid tot het neerslaan van verfnevel op auto's die zich op het terrein van haar inrichting bevonden.
2.2. Verzoekster kan zich niet vinden in het bestreden besluit.
2.3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat er een toereikend beschermingsniveau is en wijst er verder op dat er een procedure is gestart om te komen tot een revisievergunning. Gelet hierop, zo blijkt uit het bestreden besluit, was het naar de mening van verweerder niet opportuun om nog een procedure te starten om te komen tot wijziging van het aan de vergunning verbonden voorschriftenpakket.
2.4. De Voorzitter overweegt dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen toereikende aanvraag lag voor het verlenen van een revisievergunning. Ten tijde van de behandeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening was inmiddels een aanvraag ingediend, maar was er nog geen ontwerp opgesteld van het besluit op deze aanvraag. Uit het verhandelde ter zitting kan verder worden opgemaakt dat de binnen de inrichting gehanteerde handelswijze waarmee wordt beoogd het milieu voldoende te beschermen, voorzover hier van belang, niet in de vergunning is neergelegd. Het is de bedoeling van verweerder, zo is eveneens ter zitting gebleken, deze reeds gehanteerde werkwijze in voorschriften te vertalen en deze voorschriften aan een te verlenen revisievergunning te verbinden.
De Voorzitter leidt uit het bovenstaande af dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de vergunning zoals die thans geldt aanpassing behoeft en niet meer toereikend is ter bescherming van het milieu. De motivering van verweerder dat een toereikend beschermingsniveau wordt gewaarborgd acht de Voorzitter dan ook niet deugdelijk. Ook de motivering dat er een procedure is gestart om te komen tot een revisievergunning kan, zeker gezien het stadium waarin deze procedure zich bevond, het bestreden besluit niet dragen. Het bestreden besluit berust gezien een en ander, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.
2.5. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het verzoek van verzoekster om verweerder te veroordelen in de kosten van het uitbrengen van een deskundigenrapport overweegt de Voorzitter dat niet is gebleken van een deskundigenrapport dat is opgesteld ten behoeve van onderhavige voorlopige voorzieningprocedure. Het verzoek wordt dan ook in zoverre afgewezen.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 25 januari 2005, kenmerk 0500710/81/46, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zeeland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.032,76 (zegge: duizend tweeëndertig euro en zesenzeventig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zeeland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Zeeland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Kuipers
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2005
271-446.

